- heer
- {{heer}}{{/term}}1 [mannelijk persoon] homme 〈m.〉2 [als beleefdheidstitel] Monsieur 〈m.〉(<afkorting> M.), Messieurs 〈meervoud〉(<afkorting> MM.)3 [beschaafde man] gentleman 〈m.; meervoud: gentlemen〉4 [God] Seigneur 〈m.〉5 [aanzienlijk man] monsieur6 [meester, gebieder] maître 〈m.〉7 [kaartspel]roi 〈m.〉8 [landsheer] seigneur♦voorbeelden:1 het team van de heren • l'équipe masculine2 dames en heren! • Mesdames et Messieurs!heren professoren • Messieurs les professeursWeledele, Geachte Heer • Monsieurmijne heren! • Messieurs!wat wensen de heren? • que désirent ces messieurs?3 hij is een echte heer • c'est un vrai gentlemanwees een heer in het verkeer • soyez courtois sur la route4 wel Here! Here jeetje! • seigneur Dieu!5 〈figuurlijk〉 de grote heer uithangen • faire le grand seigneurde hoge heren • les grands manitous〈spreekwoord〉 met grote heren is het kwaad kersen eten (want zij gooien met de stenen) • qui avec son seigneur mange poires, il ne choisit pas les meilleures6 de heer des huizes • le maître de maisonzijn eigen heer en meester zijn • être son (propre) maîtrede (mijn) oude heer • mon vieux〈spreekwoord〉 niemand kan twee heren dienen • nul ne peut servir deux maîtres
Deens-Russisch woordenboek. 2015.